EEN GROEIEND BESEF VAN ZIN

Ook mijn jongste zoon weet inmiddels allerlei activiteiten te ondernemen en zelfs taakjes te verrichten. Hij is behulpzaam bij het opvouwen van de was en kan glinsteren van trots als hij, onder aanmoedigende kreten van onze kant, de vaatwasser -op zijn manier- heeft weten te vullen na het avondeten. Hij onderneemt steeds meer, ziet steeds meer interessante mogelijkheden en heeft ogenschijnlijk veel plezier in wat hij doet en tot stand brengt. Hij staat voor de taak om zijn nieuwe mogelijkheden te ontdekken en te ontwikkelen. Hij heeft daarin een ongekende zelfstandigheidsdrang, hij wil het allemaal zelf doen. Erikson duidt deze taak aan met het verwerven van het gevoel van identiteit. Met het ouder worden kan het realiseren van deze taak vergeleken worden met een ontdekkingstocht aan de hand van vragen als: ‘Wie ben ik? Wat vinden anderen van mij? Wat kan ik en wil ik zijn?' Bij zijn geboorte kreeg onze zoon van ons zijn naam, maar hij is natuurlijk veel meer dan dat. Naast kind en zoon, ontwikkeld hij zich tot vriend, collega en wellicht partner. Dit rijtje kan ook aangevuld worden met allerlei persoonlijke eigenschappen, ervaringen en eigenaardigheden. Sommige staan volgens Erikson vast, anderen kunnen veranderen. De vraag is wie we zijn als kenmerken veranderen? De oude of de nieuwe persoon? Of als we ons de ene keer zus gedragen en de volgende keer zo, wie zijn we dan echt, of wat willen we werkelijk. Het gevoel van identiteit bestaat volgens Erikson uit het gevoel een unieke en innerlijk samenhangende persoon te zijn ondanks alle veranderingen. Zo ontstaat het gevoel van identiteit vanuit balans en harmonie. Voor een blijvend en groeiend besef van zin is het erg belangrijk te weten dat iemands omgeving zijn persoonlijke levensstijl herkent en erkent. De mate van erkenning is bepalend voor het gevoel dat wij bestaan, dat wij ertoe doen. Wanneer wij niet gezien worden en dit vaak gebeurd, brengt het volgens Erikson iemands gevoel van continuïteit, wat hij ‘het groeiende besef van een zinvolle toekomst’ noemt, in gevaar. Het kind, maar de volwassen mens niet minder, wil dat zijn er-zijn, zich manifesteert in zijn daden en woorden. Want, wie dreigt onopgemerkt te blijven, zal nog eens dieper ademhalen en in beweging komen om hier iets aan te doen; zijn waardigheid staat op het spel. De behoefte aan erkenning lijkt zo vergelijkbaar met de behoefte aan waardigheid. Bij Plato heet erkenning de thymos, het is vergelijkbaar met eerzucht, maar dan zonder de negatieve bijklank. In de thymos huisden de emoties trots, woede en schaamte. Tweeduizend jaar later is bij Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831) de behoefte aan erkenning nog altijd dat wat ons typeert en van de dieren onderscheidt: "De mens heeft een drift tot zelfbehoud en is gelijk instaat om deze te ontstijgen", stelde hij vast. De mens is als het erop aan komt ook bereid zijn leven te geven of te riskeren in ruil voor erkenning: voor zijn eigen eer of voor de glorie van de groep waartoe hij behoort. Onze geschiedeins lijkt voor een groot gedeelte bepaald te zijn door deze voorbeelden. Bij Plato en Hegel is de behoefte aan erkenning dus een fundamentele drijfveer, erkenning verkrijgen we door de dingen na te streven die een erkenning verlenende instantie hoogacht. Die instantie die ons een gevoel van eigenwaarde, erkenning of respect verleent kan een persoon zijn zoals een opvoeder, een leraar, buurman of vriend, maar ook een samenleving die medailles opprikt of nobelprijzen uitreikt. Het kan zo zelfs een belangrijk beloningssysteem worden om maatschappelijke normen te handhaven. Deze medaille heeft echter ook een keerzijde. Jean-Jacque Rousseau (1712-1778) bijvoorbeeld, stelt dat het onvermijdelijke gevolg is dat die intrinsieke neiging (hij noemt dat eigenliefde) gemakkelijk kan ontaarden in een drang naar superioriteit. Mensen verlangen zelfbevestiging op basis van wat hen van anderen onderscheidt. Erkenning impliceert zo al snel een ongelijkwaardig element, aangezien een eigenschap enkel opmerkelijk is als andere deze niet of in mindere mate bezitten. Rousseau zag hierin de oorsprong van veel ellende.