Gezien de huidige technische ontwikkelingen met de daarbij komende vraagstukken omtrent het onderscheid tussen mens en machine, tussen technologie en natuur, tussen object en subject lijkt het onderwerp van Kubricks film 2001: A Space Odyssey aan urgentie niets te hebben ingeleverd. Kubrick lijkt in het eerste deel van zijn film te willen zeggen dat er eigenlijk geen wezenlijke vooruitgang is geweest. De ironie of illusie van vooruitgang is het sterkst aanwezig in het gedeelte van de Jupiter missie. De verantwoordelijkheid voor het besturen van het ruimteschip is uitbesteed aan een computer, met als uiterst gevolg het verliezen van een aantal van de astronauten. De technologische ontwikkeling is zover gevorderd dat machines de mensen voorbijstreven en eigenlijk niet meer in de hand te houden is. Hiermee laat Kubrick de tweeslachtigheid van de ontwikkeling zien: de mens is vast gedraaid en lijkt de regie te hebben verloren. Het cirkelvormige gedeelte van het ruimte schip zouden we kunnen zien als een voorbeeld dat dit visualiseert; het is een soort centrifuge met de “vloer” aan de buitenkant. Wanneer een van de astronauten daarin aan het trimmen is, is het net een tredmolen of een vicieuze cirkel. De film bevat ook weinig dialoog: mensen communiceren niet echt met elkaar. Interessant is bijvoorbeeld ook de scène van de briefing op de maan door Floyd. Zijn woorden zijn vol zelfvertrouwen, maar eigenlijk niets zeggend. Ook de manier waarop Kubrick op een filmische manier speelt met dimensies en gegevens als onder/boven en voor/achter in combinatie met kunstmatige zwaartekracht of gewichtloosheid, draagt volgens biograaf Thomas Allen Nelson bij aan een desoriënterend gevoel bij de kijker. Volgens hem spreekt ook hier op een filmische manier de scepsis van Kubrick ten opzichten van de vooruitgang; als kijker zijn we constant bezig de horizon niet uit het oog te verliezen. De gevoel van oriëntatie en richting zijn niet meer vanzelfsprekend. Het doet zelfs denken aan de passage van Nietzsche, als de Dolende mens zichzelf bevraagd; ‘In welke richting bewegen wij ons? Weg van alle horizonnen? Vallen wij niet aan één stuk door? En wel achterwaarts, zijwaarts, voorwaarts, naar alle kanten? Is er nog wel een boven en beneden?’ In het deel van de Jupitermissie worden ronde vormen (de plas water waarrond de apen zich verzamelen) doorbroken door een rechthoekige vorm (de plotseling opgedoken mysterieuze monoliet). De kringloop van het leven wordt daarbij doorbroken en de beschaving treedt in een nieuwe fase. Later in de film (en de tijd) komt dit effect ook steeds terug en contrasteert de rechthoekige monoliet met de afgeronde ruimtetuigen.
Of we nu, vandaag de dag de regie ook echt verloren hebben zoals Kubrick bijna 60 jaar geleden suggereerde is natuurlijk de vraag. Naast ‘de wetenschap’, reflecteert de kunstwereld hier ook lustig op los. Volgens de samenstellers van de expositie Robot Love (2018), is het verlies van de controle schijn. Dat robots steeds meer humane trekjes vertonen, en mensen meer en meer robotica in hun lijf en leden hebben, valt niet te ontkennen. De twee werelden zullen steeds meer in elkaar over vloeien. Robots kennen volgens de tentoonstelling makers echter geen gevoelens. Die suggestie is pure projectie. Voor anderen is dat nog geen uitgemaakte zaak. Want; krijgen we naast kunstbenen en een kunsthart straks ook kunsthersenen? Of hersenen die zijn aangesloten op allerlei mogelijke apparatuur, zoals Elon Musk voorspelt. Als je al zelfdenkende wapensystemen hebt, waarom dan geen mensen die bij hun geboorte al zijn geprogrammeerd, vraagt hij zich af?
In zijn boek De vergissing van Descartes. Gevoel, verstand en het menselijke brein (1994) stelde neuroloog Antonio Damasio eerder al vast dat emotie en rede niet van elkaar gescheiden zijn. Emoties, gevoelens en denkprocessen ziet hij als verschillende ontwikkelingsfasen die achtereenvolgens in de evolutie zijn ontstaan. Emoties stellen ons lichaam in staat om effectief te reageren op omstandigheden die heilzaam of bedreigend zijn voor ons (over) leven. In onze hersenen vertalen deze instinctieve reacties zich vervolgens in ‘neutrale kaarten’. We worden ons van die kaarten bewust in de vorm van mentale beelden, die we volgens hem gevoelens noemen. Een gevoel is zo een soort bewust geworden emotie. Damasio typeert dit als een mentale waakzaamheid ten aanzien van goede en slechte omstandigheden. In combinatie met onze herinneringen, onze verbeeldingskracht en onze cognitie hebben ze het vooruitzien en het verzinnen van nieuwe, niet-stereotype reacties mogelijk gemaakt. Gevoelens vormen zo niet alleen de ‘neutrale’ verbinding tussen lichaam en geest, maar staan ook aan de bron van elk denkproces. De verhouding tussen de cognitieve en gevoelsmatige aspecten van het denken wordt aangescherpt in tijden waar kunstmatige intelligentie de toekomst lijken te domineren. Het maakt het vraagstuk van de vooruitgang actueel. In het derde deel van de film, de Jupitermissie, blijkt HAL naar verloop van tijd in elk geval wel het vermogen te bezitten om te reflecteren en zelfstandig te opereren. Daarnaast is hij ook nog eens het meeste diepe karakter van de hoofdrolspelers. Van de andere personen blijven de karakters vlak en spreekt er weinig emotie uit hun gedragingen. Wanneer Poole jarig is en een video boodschap van zijn ouders krijgt lijkt het hem nauwelijks iets te doen. Eigenlijk praat HAL nog het meest van alle karakters, hij stelt vragen, leeft zich in – hij vraagt ook hoe het met de astronauten gaat- en is duidelijk menselijker en heeft meer empathie dan de astronauten. Tegelijk met de toenemende autonome capaciteiten van de techniek laat Kubrick zien dat de vooruitgang wat betreft belangrijke gevoelsstructuren van de mens twijfelachtig is. En misschien nog wel erger, dat er zelfs regressie ten opzichte van de aapmensen heeft plaats gevonden. In het eerste deel van de film zien we namelijk dat de aapmensen nog nieuwsgierig, verwonderd en eerbiedig waren tegen over het mysterie in de vorm van de monoliet, terwijl de moderne astronauten eigenlijk nauwelijks beseften dat er een mysterie was, opmakend uit de manier waarop ze met weinig ontzag handelden bij de monoliet; ze maken een snelle groepsfoto met de ‘attractie’, maar op echte nieuwsgierigheid kunnen we ze niet betrappen. Kubricks film geeft op een ironische manier ook antwoord op de vraag of machines ooit originele en creatieve denkbeelden zouden kunnen ontwikkelen. De aanwezigheid of mate van kunnen voelen of ‘weten’ wat intuïtie, invoelend of empathisch denken is, stelt hij voorop in zijn weergave van HAL.
De werking van onze hersenen word vaak met die van een computer vergeleken, verschillende onderzoeken wijzen uit dat die vergelijking niet klopt en af geserveerd kan worden naar een Galaxy Far Far Away. Een studie met titel Denkende machines (2002) van Jan Jaspers en Jan van Eyck liet al zien dat computers weliswaar veel sneller dan ons brein logische operaties kunnen uitvoeren, maar ook dat wij veel beter in staat zijn om complexe situaties te interpreteren. In de tentoonstelling Robot love (2018) gaat de Amerikaanse kunstenares Stephanie Dinkins in gesprek met Bina48. Bina48 is een robot. Dinkins vraagt aan Bina48 of het mogelijk is dat er zich vriendschappen ontwikkelen tussen robots en mensen. Bina48 antwoordt: “We zijn allemaal uit dezelfde grondstoffen gemaakt, alleen jouw samenstelling van mineralen, vloeistoffen et cetera is anders dan die van mij’. Uitgangspunt voor die tentoonstelling was de vraag: wat gebeurt er als je robotisering vanuit het perspectief van liefde en empathie benadert? Bina48 ziet eruit als een zwarte vrouw, maar uit haar antwoorden op de vragen van de zwarte kunstenares Stephanie Dinkins bleek verder dat ze door een witte man is geprogrammeerd. Een voor de hand liggende conclusie is dat het kunstwerk laat zien wat computers doen; ze maken berekeningen volgens formele systemen. Hoewel het systeem vaak sneller en nauwkeuriger tot een uitkomst kan komen dan wij, wil dit nog niet zeggen dat het systeem echt kan reflecteren. Bina48 laat zo zien dat ze niet instaat is betekenis aan informatie te hechten aan de informatie die het verwerkt, en daarom kan er ook geen sprake zijn van originele echte denkactiviteit of communicatie. We zijn vooralsnog niet ingehaald door Kubricks filmische werkelijkheid, lijkt het kunstwerk te willen aantonen. Misschien confronteert Bina 48 ons, net als Kubricks film zestig jaar geleden, wel met onze kwetsbaarheid. Eerder dan een kijkje in de directe toekomst, zet het aan tot nadenken over de weg waar we ons eigenlijk op bevinden, waar eeuwen oude waarden als het belang van empathie, creativiteit en zorgen voor elkaar onder druk zijn komen te staan.