Levinas ontwikkeld een kijk op de dood die uiteindelijk haaks staat op die van zijn leermeester Heidegger. In zijn laatste college contrasteert hij zijn eigen denken over de dood ook met andere westerse denkers. Zo heeft hij onder meer speciale aandacht voor Ernst Bloch (1885-1977). De westerse filosofie zou, met het denken over tijd, volgens Levinas teveel uitgaan van een denken aan eindigheid en dood. Bloch laat een ander geluid horen, hij zou de mens niet enkel tot de orde van het materiele zien en tot de daarbij horende noties van tijdelijkheid en sterfelijkheid hebben teruggebracht, maar op andere wijzen over de verhouding van de mens tot de tijd hebben nagedacht. Dat schrijft ook Joke J. Hermsen in haar boek Stil de tijd (2009). In het hoofdstuk Tijd als hoop vat Hermsen het gedachtengoed van Bloch (er is tot op heden geen Nederlandse vertaling), ten aanzien van ‘de tijd die gegeven is’ samen. Het meest kenmerkende van Blochs werk is volgens Hermsen dat het een denken is dat op de toekomst is gericht en vanuit hoop wordt gemotiveerd. Hoop is volgens Bloch het meest wezenlijke aspect van de mens, omdat de hoop inspireert om de gebaande paden te verlaten, op onderzoek uit te gaan, en zichzelf en de samenleving verder te ontwikkelen. Hermsen beschrijft eigenlijk dat Bloch in die gerangschikte tafel met schedels, dovende kaarsen en leeglopende zandlopers, niet enkel een voortbewegen richting de dood ziet, maar juist een perspectief voor de mogelijkheid van een steeds weer nieuw begin.
In Prinzip Hoffnung (1954) beschrijft Bloch dat we niet hebben wat we willen, niet zijn waar we willen zijn, en altijd bezig zijn met hoe het zou kunnen zijn. "Vanaf het aller vroegste begin zijn we zoekende. We hunkeren, schreeuwen het uit". Dit melancholieke gevoel, dat wij vaak maar moeilijk samen vallen met onszelf en er altijd ‘iets lijkt te ontbreken’ is misschien wel een van de meest kenmerkende ervaringen van ons bestaan, stelt hij. De filosoof die hier ook een rijk vocabulaire voor had, was opnieuw Schopenhauer: In deel drie van zijn centrale boek Die Welt als Wille und Vorstellung (1818) schrijft hij; "We laten ons leiden door de wil, een volstrekt irrationele drang. En dat geeft vanzelfsprekend de nodige onrust, verveling, ontgoocheling en pijn".. "Welnu zolang ons bewustzijn vervult blijft van onze wil, zolang we overgeleverd blijven aan de aandrang van onze wensen, met alle hoop en vrees van dien, zolang we object zijn van ons willen, zal ons nooit duurzaam geluk noch rust beschoren worden". De tragiek waar Schopenhauer over schrijft lijkt allesomvattend, want hoe zouden wij kunnen ontsnappen aan onze wil? Hoe kunnen we ontsnappen aan de drang naar erkenning of aan onze culturele en persoonlijke bepaaldheid? Hoe kunnen we ontsnappen aan onze verlangens die zo kwellend kunnen zijn?
In tegenstelling tot behoeften en begeerten is het verlangen ook volgens Levinas oneindig, het kan nooit helemaal worden vervuld. "Verlangen voedt zichzelf met zijn eigen honger", schrijft hij daarover in Ethics and Infinity (1984). Behoeften en begeerten kunnen daarentegen -zij het tijdelijk- worden bevredigd. Zij wijzen ons op een tekort van het lichaam: honger of dorst, maar dat geldt tot op zekere hoogte ook voor de hang naar genegenheid, veiligheid en intimiteit. En hoewel we elke dag weer honger hebben, zijn we in ieder geval tijdelijk voldaan met een maaltijd. Het verlangen is volgens Levinas daarentegen een honger die nooit verdwijnt. Het lijkt alsof Levinas hiermee tot niets komt, het handelen voortdurend uitstelt om het verlangen in stand te houden. Maar hij bedoelt iets anders; juist om te kunnen handelen, zou Levinas zeggen, moeten we op een bepaalde manier het verlangen als onvervulbaar beschouwen. Hiermee toont Levinas de fenomenologische basis van zijn denken; mensen leven niet 'zo maar' in de onwetende en zalige gegevenheid van de natuur, zoals dieren. Het menselijke bestaan is nooit zo maar een gegeven, maar een opgave: de mens 'is' niet, hij 'heeft te zijn'. Omdat hij weet heeft van zijn bestaan, moet hij het ook op zich nemen, en er wat van zien te maken. Dat geeft de mens een zekere vrijheid, maar tegelijkertijd geeft het zijn bestaan ook iets toevalligs. Ons bestaan is geen 'gegeven', het is slechts een mogelijkheid. Volgens Levinas is dit positief; het verlangen wordt geboren uit de mogelijkheid het anders te doen, te breken met de dagelijkse routine en daadwerkelijk te veranderen. We veranderen dan niet zo maar om het veranderen, we veranderen, volgens Levinas, omdat iets ons bevraagt of een appèl op ons doet. Een vraag om hulp bijvoorbeeld, die laat zien hoe zelfgenoegzaam en egocentrisch we eigenlijk leven. De ander stelt iets tegenwoordig, dat was ontsnapt aan onze aandacht. En daarom kunnen we besluiten verantwoordelijk te handelen, het bestaan op ons te nemen.
Volgens Levinas is het onvermijdelijke gevolg van ons bestaan dat onze hoop op vervulling altijd blijft leven. Hij benadrukt dan wel dat dit leven een mogelijkheid is, maar dat is ook beangstigend. We verlangen toch ook naar veiligheid, geborgenheid en vervulling, eerder naar een happy end dan naar een open einde. Sommigen van ons zijn weliswaar bereid het vertrouwde bestaan op zijn kop te zetten, een huis te verhuren en te vertrekken, een nieuwe liefde te volgen, betaalde uren op te geven voor vrijwilligerswerk, of wat dan ook. Maar we hebben dan toch de hoop dat dit nieuwe leven beter bij ons past dan het oude. We streven naar een leven waarvan we denken dat het ons het gelukkigst maakt. Daar is niets mis mee. De kunst van het verlangen is volgens Levinas echter wel oneindig verlangen, en tegelijk de hoop op vervulling behouden. Zo blijven wij in beweging. Het leven is dan een project, werk in uitvoering. Het verlangen is precies de kunst te handelen in het licht van het goede, zonder de lichtbron te willen bezitten.
De onvervulbaarheid waar Levinas het over heeft, betekend dus ook altijd bezig zijn met hoe het zou kunnen zijn. Bloch ziet dat niet als het begin van onvrede, maar als iets moois en hoopvols. Onderweg zijn ziet hij als de actualisering van het nog onvoltooide, ofwel het scheppen van ruimte voor nieuwe mogelijkheden. Het onderweg zijn schept zo ruimte om tot verandering, verbetering en vooral herinterpretatie van het reeds bestaande te kunnen komen. "Het is bij Bloch niet de angst voor de dood die ons ter verantwoording roept, maar de utopie die ons doet verlangen te realiseren wat er nog niet is", schrijft Hermsen. Het ‘nog niet’ is volgens Bloch het wezenskenmerk van al het levende.