Creativiteit en geluk hebben een verbondje samen. De Amerikaans/Hongaarse psycholoog Mihaly Csikszentmihaly deed in de jaren ’70 en ’80 al onderzoek naar de samenhang van deze twee waarden. Eén van de dingen waar hij onderzoek naar deed, was naar de factoren die er voor zorgen dat je tijdens het uitvoeren of tot stand brengen van een taak of activiteit gelukkig bent. Csikszentmihaly concludeerde in zijn invloedrijke onderzoek dat de wegingsfactoren ‘uitdaging’ en ‘vaardigheid’, die tegen elkaar worden uitgezet, hierbij bepalend zijn: iemand is het meest gelukkig als zijn vaardigheden tijdens het uitvoeren van een taak of activiteit op hoog niveau worden aangesproken. Anders gezegd: iemand voelt zich dan uitgedaagd, verbonden, verantwoordelijk of is erg geïnteresseerd. Csikszentmihaly omschrijft deze gemoedstoestand als ‘Flow’. Dit noemde hij zo omdat enkele personen die door hem werden geïnterviewd voor zijn in 1975 verschenen boek over zijn onderzoek, het bij wijze van metafoor hadden over een “stroom die hen meevoerde”. Het tegenovergestelde van flow is dan ook passiviteit; iemand voelt zich niet uitgedaagd, verbonden, verantwoordelijk of is niet geïnteresseerd. Wanneer we iets doen dat niet te gemakkelijk of te moeilijk is, zijn we dus geneigd onze persoonlijke grenzen te verleggen en meer te bereiken. Verbetering vereist echter ook dat deze vaardigheden worden afgestemd op persoonlijke doelen en passies en niet worden beïnvloed door externe omstandigheden zoals de belofte van een beloning als je het goed doet, of de dreiging van straf als je dat niet doet. Zo gaat het in het onderzoek van Csikszentmihaly over het beheersen van je bewustzijn. Die doelen kun je stellen in je werkende leven, maar evengoed kun je flow ervaren door sport, spel, kunst en hobby’s. Maar ook door lichamelijke en zintuigelijke vaardigheden zoals gymnastiek, muziek, yoga. Of aan het ontwikkelen van ‘symbolische vaardigheden’ als poëzie, filosofie of wiskunde.
De twintigste -eeuwse filosoof Ernst Cassirer onderstreept in zijn denken ook onze excentrische positie, hij typeerde de mens zelfs als ‘animal symbolicum’: een symboliserend dier. Onze gemoedstoestand geven we immers weer in taal, tekens en symbolen. Cassirer noemt ook een aantal voorbeelden van deze ‘symbolische vormen’: onder meer religie, kunst, taal, wetenschap en filosofie. Dat de mens de mogelijkheden aftast om zich tot zichzelf in de wereld te verhouden, is zijn kracht. Wij komen niet enkel voort uit de cultuur die er al was voor ons eigen bestaan, met onze creativiteit bouwen we er ook aan verder. Het gaat zo twee kanten op. De harmonie waar Csikszenthmihaly het over heeft bestaat als we cultuurmaker worden, we zijn onszelf dan een stapje voor zoals Sartre zei; "We zijn dan minder bepaald".