We zitten in de auto en zijn opweg naar Deventer, mijn vader en ik. Het was een uur rijden, maar ik mocht voorin. Ik was tenslotte al bijna negen. We kletsen wat. Mijn vader legt uit dat we opweg zijn naar een mevrouw die mij gaat helpen. En dat ze erg aardig is. Ik vraag wat we er precies gaan doen, mijn vader vertrouwd me toe dat ik het wel zal merken, maar dat ik me echt beter zal voelen straks. Na het beloofde uur komen we aan in een woonwijk. Dit moet het zijn zegt mijn vader. We bellen aan bij een doorsnee rijtjeswoning. Na binnenkomst lopen we vrijwel direct door naar boven. Op de treden vloerbedekking; helemaal tot aan zolder, waar we moeten zijn. Eenmaal boven is er niet veel. Alleen een massage tafel en een stoel. De aardige mevrouw stelt mij gerust, ze gaat me masseren, laat ze weten. Dan zal ik me lekkerder voelen, minder gespannen. Ik kan er ook een paar dagen sloom van worden, maar dat trekt vanzelf weer weg, laat ze weten. Mijn vader knikt me bemoedigend toe als hij in de hoek van de kamer plaatsneemt in de enige stoel. Als mijn vader toekijkt neemt de aardige mervouw mijn ledematen onder handen. Het is beter om niet te praten, verteld ze. Na een half uur is het voorbij en sta ik verdoofd naast de massagetafel. De aardige vrouw had gelijk: na twee dagen trokt het slome gevoel weg. Een maand later gaan we weer. Uiteindelijk stopt het na de vijfde keer. Mijn vader vraagt tijdens die laatste sessie wat er aan scheelt, als ik de stilte niet meer kan bewaren en een harde kreun geef. "Ja", zegt de aardige vrouw terwijl ze mijn voet stevig vast heeft: "dit voelt alsof er een mes door zijn onderbeen gaat". Enkele weken later zijn we opnieuw onderweg. Het is nu iets minder dan een uur rijden, wordt me verteld. We zijn op weg naar Nijmegen. Dit keer stopt de auto voor een gebouw met de nodige allure; er is een ruime parkeerplaats, een trapje naar de ingang en een receptie. In de lichte kamer waar we moeten zijn, zit een nieuwe mevrouw. Ze doet vriendelijk en heeft veel aandacht voor me. In een hoek staat en tafel. Er is ook speelgoed. Ik mag op een stoel aan de tafel plaatsnemen en een tekening maken. Er ligt van alles; krijtjes, kleurpotloden, viltstiften, waterverf. Ik vraag wat ik moet tekenen, maar dat maakt niet uit laat de vriendelijke mevrouw weten. Met een grote zwarte stift teken ik een grote boom met een dikke stam, waarvan de brede wortels diep de grond in schieten. Bovenin worden de spaarzame takken die ik teken ranker. Bladeren laat ik achterwege. Op de achtergrond komt een brandweerauto aangesneld.

Alleen mijn naam is mooi
Mijn vader en zijn partner gaven mij in de nieuwe gezinssituatie een andere voornaam. Ik raakte mezelf hiermee ook letterlijk kwijt. Door het ontbreken van een rouwproces kon ik moeilijk direct een vertrouwensband aangaan met een ‘nieuwe’ moeder. Met de hoge eisen die dagelijks door mijn stiefmoeder aan mijn gedrag werden gesteld, groeide mijn onzekerheid en mijn angst voor haar. Ik raakte het vertrouwen in mijzelf en alles om mij heen volledig kwijt. Ik kon niet meer meekomen op het reguliere onderwijs. Jaren in de jeugdzorg volgden: Riagg, speltherapie, psychiatrie, dagopvang, alternatieve therapië, speciaal onderwijs, pleeggezin, maatschappelijk werk. Tijdens een gesprek op school deelde mijn vader met de directeur zijn wanhoop over onze situatie. Enkele weken later maakte ik kennis met het gezin van de directeur: zij werden mijn pleegouders, die mij op een lentedag warm onthaalden. Ik kreeg limonade en de mooiste kamer van het huis. In de woonkamer leerde ik spelenderwijs hun zoon Koen kennen, nog geen jaar ouder dan ik. Hij werd een echte broer en mijn beste vriend. Mijn pleegouders noemde ik oom en tante. Toen mijn pleegmoeder mij de eerste avond in mijn nieuwe bed stopte, zei ze: "Wij zijn het hier gewend om elkaar een nachtzoen te geven, vind je dat ook goed’? Ik besloot het er op te wagen; ‘"ja", zei ik, "dat is goed". Op mijn nachtkastje lag een liedboek, in de kaft, met vulpen geschreven; "De heer is ook jou herder". Ik herinner mij dat mijn pleegmoeder mij na verloop van tijd vroeg wat ik eigenlijk een mooie naam vond. Later vertelde ze mij dat ze me nog nooit zo had zien stralen, toen ik zei: "Jeroen, ik vind Jeroen de mooiste naam die er is". Vanaf die dag heette ik weer Jeroen. Zo vond ik mezelf weer terug. Door de onvoorwaardelijke zorg en aandacht van mijn pleegouders, kon ik in mijn puberjaren weer mens worden. Met de jaren kreeg ik nieuw vertrouwen. Ik wist terug te keren in het reguliere onderwijs, doorliep de mavo en het mbo, waarna ik aan een lerarenopleiding begon. Ik ging naar Amsterdam om docent te worden, eentje die aandacht heeft en vertrouwen geeft om anderen te kunnen laten groeien.

Plotseling overleed Koen, 21 jaar. Plannen verloren hun betekenis. Ik belandde in een zingevingscrisis; voorstellingen van geluk, schoonheid, hoop en zin gingen verloren. Wat te doen? Als alle schoonheid verloren is, rest mij niets anders dan het zelf te creëren, was mijn praktische redenering. De wetenschap dat wij niet alleen staan in ons verdriet, dat wij tenminste samen zijn en dat we in onze eenzaamheid elkaars leed kunnen kennen, was voor mij een troostende, maar geen berustende gedachte. Ik wilde hoop ook op een praktische manier tot stand laten komen. De beste aanpak leek mij de kunstacademie. Ik zocht een afgesloten plaats waar hoop opnieuw tot bloei kon komen. Ik wilde me richten op het ‘nog niet gerealiseerde’, op dat wat nog nergens bestaat, maar er wel zou kunnen zijn. In de kunstacademie vond ik een vrijplaats, een laboratorium van mogelijkheden. In het creatieve proces ging het er steeds om het vertrouwen op te brengen om te beginnen met een ‘klein en nog onvoltooid idee’. Met het aftasten van nieuwe mogelijkheden schep je eigenlijk voorwaarden voor verandering en groei. Het is een proces dat vooruitgrijpt op wat nog moet komen. Door te creëren, oefende ik in wezen steeds opnieuw te vertrouwen in een nieuwe, positieve uitkomst.

Afbeelding: Louise de Bourgeois, Cells, 2010.