TIJD EN RUIMTE

Volgens de theoretici David Harvey en Fredric Jameson leven we nog altijd in een tijd die gekenmerkt wordt door het postmoderne. Het postmoderne moeten we volgens deze denkers zien in de zin van een tijdvak, een periode. Het postmoderne is bijvoorbeeld niet zomaar een stroming waar een kunstenaar uit kan kiezen, het is volgens Jameson eerder bepalend voor de cultuur van de huidige tijd van het laat-kapitalisme, van onze 'consumer society'; het postmoderne is volgens hem 'the cultural dominant of logic of late capitalism'. De term 'postmodernisme' geeft om te beginnen aan, dat het na het modernisme komt. Postmodernisme moet volgens Harvey dan ook gezien worden als voortkomend uit het modernisme; en meer specifiek als reactie op het hoog- modernisme van na de tweede wereldoorlog. Het Modernisme waar tegen men zich afzet, wordt gezien als positivistisch, techno-centrisch en rationalistisch. Het wordt o.a. geïdentificeerd met vooruitgangsgeloof, absolute waarheden, rationele planning van sociale ordeningen en standaardisatie van kennis en productie. Harvey geeft aan dat het modernisme in het teken staat van het 'verlichtingsproject'. De mens wordt daarin gezien als in principe goed. Met behulp van de wetenschap is de wereld om ons heen vervolgens kenbaar en dankzij de mens, die de technologische ontwikkeling voortzet, maakbaar. Het Verlichtingsproject is volgens Harvey hiermee een vooruitgangsdenken. Dit soort modernistisch denken heeft altijd wel critici gehad onder intellectuelen en kunstenaars, maar meestal bleef bij hen de overtuiging dat er ergens achter de chaos waarin de wereld zich aan hen voordeed, een vaste waarheid moest zijn, waarnaar men dan ook bleef zoeken. Het specifieke van het hoog- modernisme vanaf 1945, was dat het 'verlichtingsproject' (aldus Harvey) en de kunst in de kapitalistische westerse wereld min of meer in dienst stonden van de gevestigde orde; "Modernism lost its appeal as a revolutionary antidote to some reactionary and 'traditionalist' ideology. Establishment art and high culture became such an exclusive preserve of a dominant elite that experimentation within its frame (with, for example, new forms of perspectivism) became increasingly difficult". De verstrengeling van de kunst met het establishment, maakte het voor de gevestigde orde moeilijk om de functie van kritisch denker van de maatschappij uit te oefenen, de kritische afstand was weg. Of in Harvey’s woorden: “Artistic rebellion was transformed into aggressive liberal ideology”. In dit klimaat kwamen in de jaren zestig de 'counter-cultures' op en werd de macht van de bureaucratische staat en de grote bedrijven ter discussie gesteld. Uit deze antimoderne beweging ontstond eind jaren zestig het postmodernisme, aldus Harvey, al geeft hij ook aan dat het een nogal onsamenhangend gebeuren bleef. Hij ziet in de overgang naar het postmodernisme vooral een verandering in de gevoelsstructuur.

Men was langzaam maar zeker de wereld en het bestaan anders gaan bekijken. De zekerheden waren meer en meer aan het wegvallen omdat men geen vertrouwen meer had in het Verlichtingsdenken. In de filosofie begon men zich af te keren van het grenzeloze vertrouwen in de abstracte rede en van emancipatie-ideeën die gebruik maakte van technologie en wetenschap. Postmoderne denkers wezen op de twee wereldoorlogen, en op Auschwitz en Hiroshima als uiterste consequentie van het verlichtingsproject. Dit soort gevolgen ging men beschouwen als inherent aan het denken volgens verlichtingsprincipes: doorgaan op die weg zou onvermijdelijk weer fatale gevolgen hebben. Tegenover het rationele, universaliteit pretenderende modernisme plaatst het postmodernisme een wantrouwen tegen alle 'totaliserende' theorieën. Voor het postmodernisme zijn begrippen als fragmentatie en veelvormigheid juist heel kenmerkend; die worden als positief ervaren in vergelijking met het strakke modernistische denken. Tegenover de positivistische pretentie van objectiviteit plaatst men de vrijblijvende subjectiviteit. In het postmodernisme is niet maar een waarheid, maar heeft iedereen recht op zijn eigen mening. Dit soort denken heeft volgens Harvey echter ook een schaduw zijde. Consequentie van subjectivisme is volgens hem een bepaald waarden relativisme dat zou kunnen leiden tot moeilijkheden in de op samenwerking gerichte westerse samenleving. Vooral ook op het moment dat taal als een gebrekkig instrument te boek is komen te staan. Een denker als Jean-Francois Lyotard (1924-1998) twijfelde bijvoorbeeld aan de mogelijkheid tot echte communicatie. Hij zat de maatschappij als onderverdeeld in allerlei taaleilandjes, corresponderend met leef -of werk verbanden waaruit het sociale leven is opgebouwd. Elk groter of kleiner 'eiland' heeft zijn eigen taal afspraken. Communicatie blijft op zo’n eiland gebrekkig; begrip blijft beperkt tot het weinige gemeenschappelijke dat individuen op een bepaald moment tot zo’n taal eiland maakt. Elk individu is op zichzelf ook een eilandje en voor communicatie afhankelijk van het gebrekkige instrument van de taal. Uiterste consequentie van deze onderverdeling in subjectieve taaleilandjes is de onmogelijkheid van echte communicatie en daarmee het onvermogen tot werkelijke verbinding. Gelijk geeft Harvey de ironie hiervan aan, gezien het feit dat communicatie middelen steeds geavanceerder worden.

Ongeveer tegelijkertijd met deze overgang van modernisme naar postmodernisme, signaleert Harvey een verandering in het kapitalistische systeem. De klassieke organisatie dat de eerste helft van de vorige eeuw domineerde, is veranderd. Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft het systeem van 'Flexibele opeenhoping' de overhand. Dit systeem word gekenmerkt door een grotere snelheid van transacties en geldomloop op een wereldwijde schaal, en brengt meer onzekerheid en vluchtigheid met zich mee. Grote multinationals zijn de bedrijven van die tijd. Deze ontwikkeling heeft zijn weerslag in de postmoderne cultuur, al kan Harvey niet exact aangeven hoe dat precies werkt, wat hij overigens toegeeft en later zelfs als kenmerkend voor het effect heeft op de gevoelsstructuur van de mensen, met name op de manier waarop men tegenwoordig 'tijd' en 'ruimte' ervaart. De begrippen 'tijd' en 'ruimte' zijn dan ook belangrijk in het postmoderne tijdvak. Vooral de manier waarop de mens met 'ruimte' omgaat, hoe hij steeds weer zijn oriëntatie moet zoeken in de postmoderne ruimte in al haar verwarrende manifestatie, is volgens Jameson kenmerkend voor het bestaan in de huidige tijd. De dialectiek die Jameson in de postmoderne denken, met het gevoel van desoriëntatie als gevolg, constateert heeft volgens hem dus ook een sterk effect op de kunst van die tijd. De overvloedig aanwezige tegenstrijdigheden van het bestaan in combinatie met de daar bij horende onstabiliteit zorgen er volgens hem voor dat de kunst in de postmoderne tijd vaak desoriënterend van karakter is. Jameson stelt ook dat het wezen van de kunst sterk veranderd is sinds het in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid is beland. Oorspronkelijkheid is hierdoor volgens hem bijvoorbeeld minder belangrijk geworden. Technieken, stijlen en perioden worden gemakkelijk door elkaar heen gebruikt en de kunstgeschiedenis wordt ruim geciteerd. Zo worden genres vaak door elkaar gebruikt. Jameson gebruikt hiervoor de term 'pastiche'. Daarbij worden stijlen nagebootst en uit hun historische context gehaald zonder enige verwijzingen. Jameson ziet dit als een typisch postmodern verschijnsel. Opnieuw associeert hij dit met desoriëntatie en zelfs met schizofrenie. Een schizofreen leeft volgens hem namelijk in het heden, zonder besef van verleden of toekomst.

Zowel Jameson als Harvey zien, van alle kunstuitingen, de filmkunst als uiterst illustratief voor die genoemde wisselwerking. Harvey verklaart dat de filmkunst zo interessant is omdat het juist een medium is dat ontstaan is in het tijdperk van het modernisme. De overgang waar hij het over heeft ziet hij daarom het best geïllustreerd in dit medium. Ook het feit dat film de ultieme mogelijkheid bied gebruik te maken van verschillende stijlen en in ruimte en tijd heen en weer kan 'springen' is volgens Harvey van groot belang en kenmerkend in het postmodernisme. De schizofrene en desoriënterende kant van het bestaan, dat bijvoorbeeld al in de beeldende kunst, literatuur en de architectuur tot uitdrukking kwam, ziet Harvey nog beter geïllustreerd worden in de  filmkunst. Als een van de meest interessante filmmakers van de laatste decennia noemen Jameson en Harvey het werk van Stanley Kubrick. Jameson ziet Kubrick als een kunstenaar die zelfs gezien moet worden als een exponent van het postmodernisme, die hoort bij de laat kapitalistische samenleving.

Afbeelding: Richard Serra, The Matter of Time, 1994-2005.