Volgens schrijver Will Storr streven we er anno nu allemaal naar om de best ­mogelijke versie van onszelf te zijn: "We willen misschien wel meer dan ooit gezien worden, zoeken bevestiging en erkenning". En daarbij zijn volgens Storr vooral de jongere generaties zo geobsedeerd geraakt door zichzelf, dat ze volgens hem doen denken aan de Griekse ­figuur Narcissus, die verliefd werd op zijn ­eigen spiegelbeeld. Net als veel andere toonaangevende schrijvers, psychiaters en cultuurfilosofen stelt Storr vast dat we in onze maatschappij lijken door te schieten in individualisme, autonomie wordt overgewaardeerd nu zo velen denken dat ze het allemaal wel alleen kunnen en daarin ook niet enkel goed moeten zijn, maar vooral uitmuntend. In zijn boek Selfie (2014) onderzoekt Storr in hoeverre cultuur bepalend is voor wie wij zijn. Met het overwaarderen van eigenwaarde ontstond, wat hij noemt een individuele en ­eigendunkerige ‘ik’. "We ­leven in het tijdperk van het individu. Fit moeten we zijn, gelukkig, extrovert en hardwerkend". "Dat is in onze cultuur het volmaakte beeld van onszelf", stelt hij vast. Storr heeft het niet alleen over 'strak in je vel', maar even goed over een rimpelloos bestaan. Van reclames tot de media, steeds krijgen we te zien dat iedereen aan dat ideaalbeeld kan voldoen, als je maar je best doet; "wij alleen zijn de bron van ons eigen succes", een uitspraak die aansluit bij de inzichten van Perry. De uiterste consequentie van het idee dat iedereen volledig verantwoordelijk is voor zijn eigen succes, is volgens hem zelfs dat veel westerse landen de steeds grotere verschillen tussen arm en rijk zo blijven rechtvaardigen. En dat verschil draagt op zijn beurt óók weer bij aan minder empathisch handelen. Storr onderzoekt hoe het huidige ideaalbeeld van de mens is ontstaan en welke ­ontwikkelingen die heeft doorgemaakt. Hij voert dit niet alleen terug naar de tijd waarin het Verlichtingsdenken tot bloei komt of het existentialisme van de 20e eeuw de toon aangaf, maar nog veel verder terug, zelfs tot aan die paradijselijke streek in Griekenland die later door dichters en schilders bejubeld zou worden. Storr ontdekt dat het werkelijke Arcadische landschap veel minder paradijselijk was dan de dichters en schilders later deden vermoeden in hun gedichten en bonte schilderijtjes. Daar, in dat rijk aan de Middellandse Zee, was slechts een beperkt deel van de grond geschikt voor landbouw. De herders werden de zee op gedreven, transformeerden zich tot reizigers, piraten en handelaren. In hun havens legden bezoekers uit verre oorden aan, met vracht-­ladingen vol exotische producten en vreemde technologieën. De wereld van het ontdekken lijkt hier volgens Storr al het ­begin te zijn van een reis naar binnen, namelijk dat iedereen van zichzelf van oneindige waarde is. De gedachte, waarbij het individu de potentie heeft zichzelf te verbeteren, vormt de bakermat van de ­hedendaagse westerse beschaving van ­vrijheid, faam en jezelf omhoog werken. Storr noemt de competitie van de Olympische Spelen en het ontstaan van de democratie. Storr noemt Aristoteles, die meende dat alle dingen in de natuur erop zijn gericht om het maximale uit hun potentie te halen. In het oude Griekenland ontstond zo al een cultuur van individualisme, van eigendunk en erkenning waarin mooie lichamen al werden aanbeden en beroemdheden werden bejubeld. Volgens Storr is dat ook terug te zien in de cultuur van ons recente verleden toen het stimuleren van zelfvertrouwen in de tachtiger- en negentiger jaren op de politieke agenda belandde. "Na de financiële crises in de VS en het Verenigd Koninkrijk, bevrijdden ­Ronald Reagan en Margaret Thatcher het ­individu van een te groot ­geworden staat". Ze schiepen een samenleving waarin iedereen concurreerde met iedereen. Het was de tijd van vrije marktwerking, snelle transacties en geldomloop op een wereldwijde schaal. De tijd waarin Kubrick zijn films maakte. Het individualisme belandde in een haast manische fase, en daarbinnen ontstond een overwaardering van het zelfvertrouwen. En eigenlijk is het moderne idee van wat een persoon idealiter zou moeten zijn nog steeds gebaseerd op die ­neoliberale zelf, aldus Storr.

Emeritus hoogleraar Richard Layard doet daar nog een schepje boven op, hij sluit ook aan bij die lange rij van schrijvers en denkers die vergelijkbare constateringen doen; het liberalisme van de jaren tachtig is doorgeslagen en leidt tot gebrek aan ‘broederschap’ en gemeenschapszin in de moderne samenleving. Vrijheid is weliswaar heel belangrijk voor geluk, blijkt uit een analyse die Layard in zijn boek Can we be happier? Evidence and ethics (2020) uiteenzet, maar er zijn ook andere waarden die bijna even belangrijk of zelfs belangrijker zijn. De gulheid en onbaatzuchtigheid van mensen bijvoorbeeld, of het vertrouwen in dat andere mensen het goede doen. Volgens Layard bepaald de sociale steun die we ervaren uit onze omgeving in de hoogste mate ons levensgeluk. "Maar die balans tussen vrijheid, vertrouwen, gulheid, en de steun die je krijgt van je omgeving is nu vaak zoek", stelt hij vast. Dezelfde dynamiek is volgens Layard te zien op de werkvloer. "Het zou er eigenlijk om moeten draaien dat je taak is om een zo goed mogelijk lid van een team te zijn’. Daar worden mensen volgens hem het gelukkigst van, halen ze de meeste betekenis uit. Maar gezamenlijk teamwerk, langdurig ergens bij horen en naar een gedeeld doel toewerken, is steeds meer vervangen door het idee dat je toch vooral je persoonlijke excellentie moet laten zien en daarvoor beloond moet worden", concludeert hij.

Afbeelding: Paul Kooiker.