Mijn zoon mag voorin, hij is tenslotte al zeven. We zitten in de auto en zijn op weg naar huis. Als we nog maar net zijn vertrokken, vraagt hij me hoe lang het nog zal duren voor we er zijn. “Ik verveel me, maar ik heb geen zin om te kletsen", laat hij er meteen op volgen. "Je kunt altijd nog naar buiten kijken, misschien ontdek je nog bijzondere dingen in het voorbijgaan", laat ik hem weten. Even moet ik glimlachen als ik vervolgens zijn blik ontmoet, tegelijk hoor ik mezelf terug in een uitspraak van een docent die ik op de academie had: “Je moet naar voren kijken, om je heen", liet ze ons doodserieus weten wanneer we volgens haar, lopend door de stad, teveel naar onze schoenen keken in plaats van om ons heen. "Dan kun je meer zien", voegde ze er aan toe. Ze had natuurlijk gelijk. Tal van onderzoeken onderschrijven dit gegeven, zou ik later nog ontdekken. De onderzoeken van Mihaly Csikszentmihaly (1934-2021) bijvoorbeeld, tonen aan dat we onze aandacht meer dan we doen kunnen schenken aan de bezienswaardigheden om ons heen, de mensen en hun interacties, historische overblijfselen, architectuur, eigenlijk naar dat waar we op straat ook zo gemakkelijk aan voorbij kunnen lopen omdat we inderdaad naar beneden kijken in plaats van omhoog. Zo kunnen volgens Csikszentmihaly zelfs de meest routinematige acties, zoals een ritje in de auto, fietsen door de straat of wandelen in de natuur worden getransformeerd: “Door echt aandacht te besteden aan onze omgeving, kunnen we leren om veel meer waar te nemen dan onze automatische reactie op de wereld toestaat. De wereld is dan rijp voor inspiratie. De lucht is gevuld met wonderlijke en ongewone vormen en kleuren. Als we ons bewust zijn van dergelijke wonderen, kunnen we ons verbonden voelen met de wereld en de dingen opnieuw zien”. 

Schopenhauer heeft hier ook aandacht voor en legt dat op zijn manier uit: "Dit alles wordt louter en alleen door de innerlijke kracht van het kunstzinnige gemoed tot stand gebracht; maar deze puur objectieve gemoedsgesteldheid wordt vergemakkelijkt en van buitenaf gestimuleerd door tegemoet komende objecten, door de tot contemplatie uitnodigende en zichzelf aan ons opdringende rijkdom van de omringende schone natuur. Hoe vaak ze zich ook voor onze blik opent, het lukt haar vrijwel altijd om ons, al is het maar voor enkele ogenblikken, aan de subjectiviteit, aan de slavendienst van de wil te ontrukken en ons te verplaatsen in de toestand van het zuivere kennen. Dat is ook de reden waarom iemand die door hartstochten, door gebrek of door zorgen wordt gekweld, door een enkele blik op de natuur ineens opfleurt, opmontert en nieuwe moed verzamelt. In de esthetische ervaring ben je niet gericht op iets buiten de realiteit, maar zit je er midden in. Je doet afstand van je dagelijkse stroom van gedachten, en alles wat je ziet wordt ondergeschikt gemaakt aan de ervaring die je ondergaat".

Rijp voor inspiratie
‘Flow’ draagt er volgens Csikszentmihalyi, die de term introduceerde, toe bij dat je het gevoel hebt dat je je leven onder controle hebt en je je bestaan als zinvol ervaart. Flow is zo een positieve toestand waarin je kunt verkeren. Dit moeten we niet zien als een medicijn voor onze weestand ten aanzien van verdriet en pijn of als pleister voor onze wonden. Het lijden zal er altijd zijn. In die positieve toestand gaat het bij de onderzoeker meer om het creëren van innerlijke harmonie en de vaardigheid om externe omstandigheden in overeenstemming te brengen met je doelen. De auteur laat zien dat het zelfs mogelijk is om je gelukkig te voelen in de meest vreselijke omstandigheden. Dat creëren ontstaat vanuit de mogelijkheid het anders te doen, te breken met het gewone. 
Ook Levinas en Bloch schrijven hier over. Het bestaan is volgens hen geen 'gegeven', maar een mogelijkheid. Het is volgens hen onze morele plicht dit positief op te pakken; het verlangen wordt geboren uit de mogelijkheid het anders te doen, te breken met de dagelijkse routine om er daadwerkelijk iets van te maken. We veranderen dan niet zo maar om het veranderen. We veranderen, volgens Levinas, omdat iets ons bevraagt of een appèl op ons doet. En daarom kunnen we besluiten naar ons beste vermogen verantwoordelijk te handelen, het bestaan op ons te nemen en doelen te stellen. Volgens Levinas zijn we zo dus niet in staat om geen honger en dorst naar verlangen te hebben, maar wel vrij in de keus van voedsel en drank om onze honger en dorst, al is het tijdelijk, te stillen. Levinas komt tot de conclusie dat het onze waardigheid en onze morele plicht is om te blijven zoeken naar mogelijkheden om ons te bevrijden van valse criteria, zodat we ons kunnen ontdoen van uitzichtloze idealen en denkbeelden. Van Levinas begrijp ik dat we dit zo, ondanks onze fysieke en culturele bepaaldheid, wel of niet tot onze opdracht kunnen maken, deze opdracht wel of niet serieus kunnen nemen en kunnen besluiten dit al of niet naar beste kunnen te willen uitvoeren. Dat is beslist geen makkelijke opgave. Onze tolerantie en incasseringsvermogen worden voortdurend overschreden door het lot; vaak zijn er nauwelijks oplossingen voor het lijden en de tragiek die bezit van ons kunnen maken. Volgens Schopenhauer leven we zo in een wereld waarin pijn en lijden aan de orde van de dag zijn. Ondanks deze bittere constatering is hij ook hoopvol. Hij ziet namelijk ook lichtpuntjes en wijst ons op een ontsnappingsroute: hij noemt dit de weg van het esthetische bewustzijn. Dit legt hij uit als een gevoel van ‘het schone’, wat gelijk staat aan een gevoel van sereniteit en harmonie. Het goede nieuws is namelijk dat we dat kunnen oproepen. Bijvoorbeeld door te kijken naar de natuur, maar vooral door de kunsten. Wanneer wij in deze esthetische ervaring geraken, komen we volgens Schopenhauer zelfs even los te staan van onze wil: de aanblik van de natuur of het zien van een mooi schilderij of een bijzonder gebouw kan er voor zorgen dat ze je onttrekken aan de wereld van dagelijkse verlangens en nietige interesses. We komen dan even los te staan van onze individuele belangen. Volgens Schopenhauer zou de esthetische aanschouwing ons zo bevrijden van ‘het slavendom’ en de pijn die de wil ons oplegt. Het verlost ons, al is het soms maar even, van het lijden. De vraag is wel in hoeverre Schopenhauers hoop (route) hier niet enkel een kortdurende uitvlucht is die ons even bedwelmt zodat we niet de hele tijd aan de ellende van alledag hoeven te denken. Biedt het esthetische bewustzijn ook echt perspectief? Ook hier geeft Schopenhauer uitkomst; het perspectief van de esthetische ervaring is volgens hem zelfs tweeledig. Het genot dat de kijker ervaart bestaat deels uit de bevrijding of verlossing uit de pijnlijke individuele wil; dit is wat hij noemt de subjectieve kant van het esthetische genot. Wie een kunstwerk ziet of op gaat in de natuur, denkt even niet meer aan de directe wereld om hem heen, maar word één met wat hij ziet. Hij voelt zich bevrijd van zijn dagelijkse beslommeringen en vergeet even zichzelf. Schopenhauer beschrijft dat zo; "…. de bevrijding van het kennen uit dienst van de wil, het vergeten van het eigen ik als individu en de verheffing van het bewustzijn tot zuiver, willoos, tijdloos subject van het kennen dat losstaat van alle verbanden". 

Het zien of ervaren van een kunstwerk kan er zo dus voor zorgen dat je even los komt van je zorgen en problemen. Wie kijkt, vergeet niet enkel de werkelijkheid, hij vergaart ook inzicht zonder er over na te denken. Wie een object esthetisch ervaart, ziet het object niet in relatie tot zijn eigen verlangens, maar krijgt een ander beeld van het object. Een beeld dat volgens Schopenhauer verder reikt; "… zei rukt het object weg uit de stroom van het wereld gebeuren en zet het geïsoleerd voor zich neer, ze zet het rad van de tijd stil, de relaties verdwijnen voor haar en alleen het wezenlijke, de Idee, blijft als object over". Wie volgens Schopenhauer leert te kijken naar, en kan genieten van kunst ziet dus meer dan zomaar een object, hij vat een Idee achter het kunstwerk. Hij vergaart inzicht. Dat inzicht is niet altijd in woorden mee te delen. Het is geen ‘concept’ dat word opgedrongen. Wie word getroffen door het kunstwerk is op dat moment niet bezig met wat het precies betekend. Het komt niet altijd binnen via de hersenen, maar dikwijls door de buik. Hij wordt getroffen door iets groters. Het is niet een abstracte waarheid die zij verkondigen, maar een inzicht dat van dien aard is dat het op geen andere manier, dan door dat kunstwerk gerealiseerd kan worden.

In de esthetische ervaring wordt er ook een verbinding gemaakt tussen datgene wat we waarnemen met onze zintuigen en onze eigen constitutie. Tijdens die ervaring voelen we niet alleen de kwaliteiten van het object, maar voelen we ook dat iets wezenlijks van onszelf wordt geraakt. "Wie in de esthetische ervaring wordt gezogen is geen observator die iets meemaakt, het kunstwerk of de natuur activeert fundamentele aspecten van diens persoonlijkheid," aldus de Britse denker Roger Scruton (1944-2020). Het maakt volgens Scruton iets los van wat in ons zit. In zijn essay Waarom cultuur belangrijk is (2008) beschrijft hij dat zo: "Het zien van een uitgestrekte vlakte, een massieve bergpartij of een prachtig schilderij leidt tot bezinning en contemplatie van een speciale soort. De schoonheid die je ervaart brengt een dieper verborgen, prettige en hoogstpersoonlijke droom tot leven". Scruton was een denker die zich onder meer afvroeg wat kunst is en waarom we het levend moeten houden. Hij beargumenteert dat onze kunst en cultuur een blijvende bron van morele kennis is. Zo wijst hij ons er op dat cultuuruitingen in feite de religie hebben vervangen in die zin dat ze onze idealen en waarden ‘hoog’ houden. Scruton ziet dan ook een schone taak weggelegd voor de kunsten: "De kunst heeft van lieverlee de oude religieuze taak overgenomen om de spirituele werkelijkheid te symboliseren die het bereik van de wetenschap te boven gaat. En zo is de religie haar greep op de collectieve verbeelding kwijtgeraakt, en heeft de cultuur een steeds belangrijkere plaats ingenomen omdat die het betrouwbaarste medium is om de geest van sceptische mensen te laten deelnemen aan verheven ethische ideeën". Scruton stelt hier dus dat kunst, door het beleven van idealen, in staat is om scepsis tegen te gaan.

De esthetische ervaring is zo ook een hoopvolle ervaring, omdat het aanzet tot utopisch denken. Scruton schuift wat dit punt betreft aan bij de ideeën van Bloch, die beargumenteerde dat de utopie ons in staat stelt te bekritiseren wat er reeds is: "Zodra samenlevingen dit vermogen verliezen, belanden zij op een even gevaarlijk als dood spoor", beschreef Bloch eens in een interview. Gedurende zijn leven zag Bloch dit zowel voor als achter de Berlijnse muur: "Beide ideologieën hebben de hoop verbannen en verstarren op gevaarlijke wijze in hun eigen dogmatiek. Zowel het Oostblok als de Westerse samenleving zijn aan boord gegaan van een sinister schip dat elk utopisch verlangen verboden en verbannen heeft", legde hij uit. Het gevolg hiervan is volgens hem dat zowel de socialistische als de kapitalistische samenleving steeds mechanischer, technocratiser en onmenselijker word en niets wezenlijks meer aan misstanden en onrecht in de wereld kunnen veranderen. 

Ideale werkelijkheid
Een esthetische ervaring is een hoopvolle ervaring. Ze is hoopvol omdat het een ideaal invoelbaar maakt. Je voelt bij het zien van een kunstwerk, de kleurenpracht van een vogel of een adembenemend uitzicht geen verf of bomen en je ervaart meer dan een abstract concept van schoonheid, kleur of symmetrie. Je voelt de objecten niet als objecten. De beelden verschijnen als archetype ideeën, als idealen. Zo maakt een esthetische ervaring een ideale werkelijkheid bereikbaar via de weg van de emotie. Een positief gevolg is dat die ervaring weer een aandrang kan veroorzaken om iets met dat verworven inzicht te doen, schrijft Roland van de Vorst in zijn boek Hoop (2006); "De herkenning van de esthetische waarde van de natuur kan je bijvoorbeeld tot inzicht brengen afstand te doen van het idee dat de natuur een bron is die moet worden leeggeplukt". Een esthetische ervaring kan hoopvol zijn, mits er in die ervaring een relatie gelegd worden tussen het afgebeelde en een ideaal. Het ideaal dat door de hoopgevende esthetische ervaring invoelbaar wordt gemaakt, zal het verlangen moeten vergroten en zodanig zijn dat mensen zich gaan verheugen op een realisatie daarvan. Deze eigenschappen zijn ook herkenbaar in onze beleving van de natuur. Je kunt door een bos lopen of een bergwandeling maken en plotseling worden geraakt door een beeld. "Het beeld lijkt te bevriezen en wordt weggerukt uit je normale bewustzijn", schrijft Scruton. Schopenhauer zag dit ook en schreef hierover met betrekking tot de Hollandse schilderkunst: "Dit wordt ons gedemonstreerd door die onvolprezen Nederlanders, die een dergelijke zuivere objectieve aanschouwing toepasten op de meest onbetekenende voorwerpen, en in het stilleven een duurzaam monument van hun objectiviteit en geestesrust oprichten, het stilleven dat de kunstliefhebber niet zonder ontroering kan aanschouwen omdat het hem de vredige, stille wilsvrije gemoedstoestand van de kunstenaar voor de geest brengt, die onontbeerlijk was om zulke onbetekenende dingen zo objectief te beschouwen, met zoveel aandacht te bekijken, en deze aanschouwing zo omzichtig te reproduceren".

Afbeelding: JamesTurrel, Hemels gewelf, 1995.