Wie we zijn, wat we voelen, waar we ons zorgen over maken, wordt voor een groot deel bepaald door omstandigheden die we zelf niet hebben gekozen of kunnen beïnvloeden. We zijn ook bepaald omdat we, naast onze opvoeding die we niet gekozen hebben, onderworpen zijn aan het willekeurige genenpakket dat we mee kregen bij onze geboorte. Mensen die hier weinig geluk mee hebben, kunnen een leven lang worstelen met zichzelf en hun omgeving. Volgens denkers als Freud en Darwin, wordt de mens zo voor het grootste deel bepaald door iets waar hij geen invloed op heeft. We zijn bijvoorbeeld helemaal niet zo vrij om afstand te doen van onze natuurlijke behoeften, is hun lezing. Een bekende discussie rondom dit thema is die van de nature-nurture kwestie, ofwel: worden we bepaald door onze genen of door onze opvoeding en omgeving. Volgens nurture zijn wij slechts een radar in het geheel: wij bevinden ons in het grotere deel van de maatschappij. Onze toevallig plaats in deze structuur van de maatschappij is volgens dit principe bepalend voor wie wij worden. Hieronder vallen o.a. het sociale milieu waarin je opgroeit, maar ook de manier waarop het verkeer geregeld is en hoe onze taal in elkaar zit. De taalconstructie bijvoorbeeld geeft ons de mogelijkheid te communiceren, maar legt ons tevens een manier van denken op, waar we door de vastgelegde regels, niet overheen kunnen stappen. De mens zit zo opgesloten in een leven met andere mensen, met de natuur, met zijn lichaam en zijn omstandigheden.
Sartre legt ons uit dat we wel bepaald zijn door onze natuur, maar dat dit niet alles bepalend is voor wie we zijn. De vrijheid die ons bepaald weegt zwaarder volgens hem. Andere dingen nemen hun plaats in en moeten afwachten tot iemand ze oppakt of wegduwt. Zelfs dieren volgen vaak gewoon hun instinct en gedragen zich als hun soortgenoten, zo dacht Sartre. De mens daarintegen heeft geen vastgelegde natuur. De mens is volgens Sartre het wezen dat zich zijn 'eigen ik' kan voorstellen en zo in staat is om naar zichzelf te kijken in relatie tot zijn omstandigheden. De mens is daardoor in staat om doelen te stellen, beslissingen te nemen, zichzelf te evalueren. Kenmerkend voor deze mens is dat hij ook instaat is uitdrukking te geven aan zijn verhouding tot zichzelf en de wereld waar hij zich in bevindt. Sartre maakte zo duidelijk onderscheid tussen het zijn van de natuur en het zijn van de mensen. Het zijn van de natuur noemde hij 'en soi', ofwel: op zich. De natuur valt volgens hem samen met zichzelf en is zich niet van zichzelf bewust. Het zijn van de mens noemde hij 'pour soi', ofwel: voor zich. De mensen zijn zich wel bewust van hun bestaan en hebben weet van hun geschiedenis en de cultuur waarin ze leven, dit dus in tegenstelling tot dieren. Zo ging Sartre er vanuit dat de menselijke natuur niet vast ligt, omdat mensen keuze moeten maken. "Ik ben mezelf altijd een stap vooruit, omdat ik mezelf uitvindt terwijl ik leef", zei hij daarover. Mensen hebben geen aangeboren karakter, doel, plan of kern en zitten dus niet vast aan een essentie. "Existentie gaat vooraf aan essentie", zei hij daarover. De vrijheid van het invullen van zijn leven, kan de mens ook niet ontlopen, de mens is ‘veroordeeld’ tot vrijheid. In de twintigste eeuw zou Sartre zo de aanvoerder van het existentialisme worden; de stroming in het denken die de mens typeerde als het wezen dat juist wel in staat is om zich aan zijn bepaaldheid te ontworstelen.