In Amsterdam, terug van de Napels reis, loop ik in een boekhandel tegen een essay aan met de titel 'Lijdenslust' (2005). Het herinnert me vrijwel direct aan het beeld van de gesluierde Christus dat de Italiaanse kunstenaar Sanmartino maakte voor de kapel van Sansevero. Het boekje bleek van de hand van schrijver Marcel Moring, van wie ik al eens een roman had gelezen. In het kader van 'de maand van de filosofie' onderzocht hij hoe geluk en lijden zich met elkaar verhouden. Moring heeft niet veel woorden nodig om uiteen te zetten dat het moderne leven is gepreoccupeerd met geluk. Er is geen plek voor lijden in onze huidige tijd en ruimte; "Alles is gericht op de maakbaarheid van geluk". Volgens Moring is dat echter een illusie, werkelijk geluk is alleen verkrijgbaar door het lijden heen. Lijden is onvermijdelijk: "Langs de doornenstruiken, mensen", schrijft hij daarover. De doornenstruiken bepaalde ook het landschap dat de, door Moring aangehaalde Arthur Schopenhauer (1788-1860), illustreerde met zijn teksten: "In Arcadië geboren zijn we allemaal", schreef hij. Dit lichte hij toe met de woorden; "We betreden de wereld vervuld van aanspraken op geluk en genot en dat we de dwaze hoop koesteren ze in werkelijkheid om te zetten, tot het moment dat het lot ons hardhandig beetpakt en ons duidelijk maakt dat niets van ons is, maar alles het zijne is. Omdat het lot niet alleen onmiskenbaar recht heeft op ons bezit en onze inkomsten, maar ook op arm en been, oog en oor, ja zelfs op de neus in ons gezicht. Vervolgens leert de ervaring ons dat geluk en genot louter hersenschimmen zijn, ons door een droombeeld voorgehouden; dat daarentegen het lijden en de pijn reëel zijn en zichzelf direct kenbaar maken zonder de illusie en de hoop nodig te hebben". Voor Schopenhauer betekent leven zo lijden aan het leven. De publicist vatte Schopenhauers kijk op het menselijk bestaan in zijn vertaling van het oorspronkelijk Duitse boekje met de titel 'Die Kunst, glücklich zu sein', zo samen: "De blinde levenswil die de mens ten diepste kenmerkt, wordt onophoudelijk met vergeefsheid en nietigheid geconfronteerd. Zonder uiteindelijk doel voedt het menselijke verlangen zich met zijn eigen onvervulbaarheid, tot de dood aan deze zinloze jacht een einde maakt". Ook Moring stelt vast dat een groot deel van de geluk ervaring bestaat uit de wetenschap dat het voorbijgaat.
In de film Springtime (2010) zit kunstenaar Jeroen Eisinga met ontblood bovenlichaam aan een houten tafel. Het duurt even voordat je ziet waarmee zijn lichaam, terwijl hij doodstil blijft zitten, is bedekt. Dan wordt duidelijk dat het om tienduizenden, zo niet meer, bijen gaat. Eisinga laat de bijen wellustig op zijn lichaam nestelen. Gedurende de film neemt het aantal bijen alsmaar toe, alsof ze hem in zwachtelen. Elsinga trotseert hier reële pijn en angst. Wat bezielt deze man, om zichzelf zo in gevaar te brengen, is een vraag waar menigeen ongetwijfeld mee blijft zitten bij het zien van de film. Volgens criticus Hans Hartog de Jager, die het werk opnam in zijn selectie van de vijftig belangrijkste kunstwerken sinds 1968, laat Eisinga met zijn film 'de grenzen van het leven' zien: "Eisinga lijkt te worden gedreven door het sublieme idee dat je de randen van het bestaan moet opzoeken om werkelijk te voelen dat je leeft. Maar wat betekend dat als je daar alleen naar kijkt? Dat je hem niet kunt volgen, net zoals je nooit de pijn van een ander kunt voelen, nooit zijn of haar gedachtes kunt lezen - en iemand nooit kunt volgen in de dood?" Volgens de Jager krijgt het werk daarmee een onmiskenbare reliegieuze component: "Lijden, martelaarschap, het zit er allemaal in", stelt hij. Net als de vraag of je als kunstenaar uberhaupt in staat bent om intense ervaringen te tonen, of het echt mogelijk is om gebeurtenissen als leven, dood, pijn en vervoering via werk over te brengen - en hoever moet je daar eigenlijk voor gaan?
Afbeelding: Jeroen Elsinga, Springtime, 2010.