HET ONVERBIDDELIJKE

Rechts van mijn vaste positie in de kleine kamer, hangt een klok. Als ik me een tijdje concentreer op het gelijkmatige tikken van het instrument, herinner ik me ineens de wekker uit mijn jeugd; een rood apparaat, met een ronde behuizing en een crème-witte wijzerplaat, afgewerkt met koperen accenten. Bovenop een drukknop, met aan de achterkant twee opwindvleugels. In gedachten hoor ik opnieuw het mechanische tikken en zie ik mezelf terug in mijn kleine kinderkamer, zittend onder het dakraam, de klok ontleden. Zien waar de knoppen in radertjes veranderen en beweging veroorzaken. Schroevendraaier er tussen en wrikken. Het lukte niet. De hamer uit mijn junior gereedschapskistje hielp me ook niet verder. Na een nieuwe poging wierp ik het klokje van me af, tegen de grond. Het apparaat stuiterde drie keer, maar zat - made in Germany - goed in elkaar en gaf geen krimp. Bij het heffen van mijn arm voor een laatste poging, kreeg ik spijt. Het klokje moest wel heel blijven, wat had ik er anders aan. Nog even twijfelde ik, voor mijn arm mocht zakken. Het tikken verdampte vervolgens toen ik het instrumentje, met wat truien er op, onderin mijn kledingkast legde en de schuifdeur dicht deed. Als ik het niet kon ontleden wilde ik het ook niet horen.

Nu luister ik naar het even gelijkmatige geluid van de goedkope klok boven mijn hoofd. Zou ik dit onverbiddelijke tikken ook niet kunnen laten verstommen? Toch verzoeken om de klok weg te laten halen? Weer blijft het bij een gedachte. Aan het voorval met de wekker uit mijn jeugd had ik tot dan toe nooit meer teruggedacht. Nu, denkend aan mezelf, zou ik de radartjes ook wel willen blootleggen. Desnoods iets met kracht willen forceren, om opnieuw op te winden. Of toch niet? Zou ik niet liever heel willen blijven en gewoon zacht willen landen op blauwe vloerbedekking of mezelf willen toedekken met een warme en zachte trui? Eigenlijk wil ik het allebei; mezelf ontmantelen maar tegelijk ook heel houden. Voor een klok geldt dat hij natuurlijk alleen maar werkt als hij niet uit elkaar is gehaald; je kunt een klok nu eenmaal niet uit elkaar halen en hem gelijk heel laten, als een werkende klok. De grote wijzer tegenover mij lijkt te vertragen en nu pas te verspringen na twee seconden. Hoe langer ik kijk en luister, hoe harder het geluid van het mechanisme afdrukt. Het instrument blijft mij genadeloos ter verantwoording te roepen; moet ik niet eens ergens over beginnen? En waarom juist daarover? Of kan ik ook gewoon niks zeggen en dat een tijdje volhouden? Deze laatste suggestie roept meteen spanning op; hoelang mag die tijd van mezelf dan weer duren?

Afbeelding: Job Koelewijn, The Clockshop, 2003.