Op het voetbalveld worden de rouwbanden nog weleens om de bovenarm gehesen, maar de gezamenlijke minuut stilte wordt lang niet altijd volgemaakt. We leven in een tijd van haast, bovendien moeten we vooral flink zijn, we moeten vooral onze rug rechten, zo lijkt het. Vroeger werd nog openlijk getoond dat er rouw heerste in een huis. Ramen werden gesloten, spiegels werden bedekt met doeken, zwarte kleding lag klaar onder in de kast. Vandaag lijkt het er op dat verdriet een luxe is, waaraan we ons alleen in het geheim mogen overgeven. Onze tranen maken de ander ook nog eens onzeker en dus worden ze onder controle gehouden. We lijken de begrippen beschaafd en beheerst over te waarderen; naar emotionele uitbarstingen zoals die in oosterse culturen veel gebruikelijker zijn, word met argusogen gekeken. De dood is een taboe. We sterven ook steeds meer in aparte steriele kamertjes, we brengen onze doden naar rouwcentra, die glad, onpersoonlijk en al helemaal niet naar onze smaak zijn ingericht en waar op de dood en rouw getraind personeel rondloopt. Kerkhoven doen hun naam geen eer meer aan. Die bevinden zich al lang niet meer om de kerk, maar ver van de woonkern verwijderd. Met deze versobering is de dood in onze westerse samenleving zo goed als onzichtbaar. Het is een onderwerp dat in gezelschap schuw gemeden wordt en vaak tot familiaire kring beperkt blijft.
Toch is dat niet altijd zo geweest. In voorbijgegane tijden hoorde de dood meer bij het leven dan nu. Als bezoeker van de tentoonstelling Tussen hemel en hel, sterven in de middeleeuwen (Jubelparkmuseum, Brussel, 2011), raak ik om te beginnen nog maar eens doordrongen van mijn sterfelijkheid, maar er is meer: de schilderijen, beeldhouwwerken, miniaturen en grafmonumenten die opgenomen werden in de tentoonstelling, verbeelden wel de angsten en verwachtingen van de middeleeuwers, maar laten vooral zien dat de dood zichtbaar was in de samenleving en minder weggestopt. Sterker nog, de dood was overal aanwezig. In perioden van epidemieën, hongersnoden en oorlog loerde hij zelfs om elke hoek. Zonder onderscheid klopte hij aan bij alle leeftijden en sociale kringen. Kortom, van jongs af aan werd men met de dood geconfronteerd. Heel nauw verbonden met het alledaagse maakte hij echt deel uit van het leven. Voor de middeleeuwers betekende de dood ook niet het einde. Op de dag des oordeels zouden de doden uit hun graven opstaan en met een nieuw verheven lichaam hun plek in de eeuwigheid innemen: de goeden in de hemel; de slechten in de hel. De middelmatigen, de meeste, stond een tijdelijk verblijf op Dantes louteringsberg te wachten.