OP ONS ZELF

Martin Heidegger (1889-1976) stelt in zijn boek Sein und Zeit (1927) dat wij als mens vorm krijgen door anderen na te bootsen. We maken ons de cultuur waarin we zijn geworpen, met alle gewoonten en tradities, eigen. Zo beginnen we volgens Heidegger in een sfeer van het ‘men’. We handelen en wandelen in het begin van onze ontwikkeling zoals iedereen dat doet. Wij moeten onze cultuur eigen maken, voor we op eigen benen kunnen staan. Heidegger constateert dat we vaak maar al te gemakkelijk in het ‘men’ blijven steken. Onder meer omdat het verleidelijk is om anderen voor ons te laten kiezen. Het gevolg is een niet-authentiek bestaan, we nemen ons eigen bestaan niet op ons. Toch krijgen wij regelmatig de uitnodiging dat wel te doen. Dat gebeurt volgens Heidegger in de angst voor de dood. Dat is een angst voor het niet-meer-zijn. Lang voor ons werkelijke einde naderd, kunnen we al ingenomen worden met deze angstige gedachten. Dat sterven is een persoonlijke aangelegenheid, niemand kan dit van ons overnemen, we moeten dat zelf doen. De wetenschap van die uiterste eenzaamheid, de gedachte aan die relatieloosheid, kan er voor zorgen dat wij radicaal teruggeworpen worden op onszelf. Volgens Heidegger is de angst voor de dood zo een kans om te ontsnappen aan het vervreemdende ‘men’, aan de sfeer van het anonieme, in de massa opgenomen sfeer. Het authentieke kondigt zich pas aan als wij in staat zijn om de strikt persoonlijke angst voor onze dood existentieel te doorleven. Wij moeten zelf ervaren dat we moeten sterven. Alleen zo kunnen we aan het collectieve ontsnappen. Wij zijn zo, enkel op ons zelf, in staat over ons bestaan te beslissen. Heidegger stelt dat we enkel los van alle contacten, op ons zelf, tot Eigentlichkeit kunnen komen. De dood die alles onmogelijk zal maken wordt zo paradoxaal gesproken de bron van onze persoonlijke mogelijkheden tot vrijheid, stelt Heidegger vast.