"Een kunstenaar kunnen we niet van je maken, hooguit een beter mens". Het waren de eerste woorden tijdens het welkomstpraatje op de introductiedag van het nieuwe jaar op de kunstacademie. We werden er allemaal een beetje stil van. Klaar om de handen uit de mauwen te steken, hadden we deze 'aanmoediging' niet gelijk verwacht. Wat kunst is of zou kunnen zijn, daar had ik in alle eerlijkheid nog maar weinig idee van, om over die ‘betere mens’ nog maar te zwijgen. Voor we kans zagen dit statement goed en wel te verwerken, werden ons al zwabbers en bezems aangereikt. We zouden beginnen met het dweilen van de vloer, het installeren van de werkplekken en het vaststellen van het wekelijks corveerooster. Eenmaal gesetteld werden er individuele programma’s voor ons opgesteld: "Het is niet de eenzame studio waar een student zo nu en dan zijn docenten ontvangt die vrijheid biedt, maar juist de opdracht als gevangenis waarin studenten hun eigen vrijheid en onafhankelijkheid moeten opzoeken en bevechten", was de overtuiging van onze mentor. De eerste opdrachten waren dan ook afgemeten. In hoeveelheid tijd en materiaal bepaald. "Maak een beeld van 10 kilo klei in een uur". Na precies een uur (stopwach in de aanslag) moesten wij dat presenteren, op de weegschaal moest het beeld precies tien kilo wegen om te voldoen, dat waren dan de criteria. Er volgden meer van dergelijke opdrachten. Er was een opdracht waarbij we een afbeelding van een ambachtelijk meesterwerk kregen voorgeschoteld. Precies 4 weken later moesten we dan een kopie inleveren. Een forograaf met studio werd gereserveerd om een identieke foto te maken. De opdracht was geslaagd als er geen verschil te zien was tussen het meesterwerk en onze kopie. Al snel begon ik zo mijn vrijheid te bevechten; het meesterwerk dat mij werd voorgeschoteld liet ik links liggen, ik week af en koos een groter en moeilijker werk uit dezelfde serie, maakte op het laatst een foto en leverde na precies 4 weken een geloofwaardige kopie in. Zo kreeg ik steeds meer tijd en ruimte om aan eigen projecten te werken. Ik was met succes van het pad af geweken. Langzaam ontdekte ik zo dat de zoektocht naar nieuwe inzichten of persoonlijke fascinaties, processen zijn waarbij je bestaande zekerheden ter discussie stelt. Ontdekkingen kunnen ontstaan als je in staat bent om bestaande ideeën, wat er al is, wat je al weet, dat wat je al kent, achter je weet te laten. Een nieuwe horizon doemt op als je in beweging komt. In het onderzoekende was richtingsgevoel voldoende, het ging er om telkens weer het vertrouwen op te brengen om een aanvang te maken met een ‘klein en onvoltooid idee’, zodat we verrast konden worden door datgene dat we van te voren niet hadden kunnen bedenken of voorzien.

Uit de verborgenheid
Geïnspireerd door het idee dat in feite alles mogelijk was, zag ik in het werken met een plastisch materiaal de mogelijkheid om verdieping te vinden.  Ik startte met het maken van beelden in klei. Klassieke waarden als massa, spanning, ruimte, beweging en balans waren belangrijk, maar vooral de plasticiteit maakt dat je op een eenvoudige manier vorm en concept kunt veranderen. Starten met een ‘klein idee’ betekende bewust beginnen met een onvoltooid concept. Zo konden nieuwe mogelijkheden aan het licht komen, het bekende moest onbekend worden, alvorens het omgekeerde te kunnen bereiken. Zo begon ik met het boetseren van een boom, toen ik ondertussen ook bezig was met het vormen van modellen voor zadels. Daaruit ontstond weer een werk met een bladerdak dat een wolkachtige vorm aannam, waarin ook lichaamsdelen te herkennen waren. Een schedel van klei veranderde onder mijn handen in een nieuw suggestieve vorm; vanuit een oogkas groeide een vogel en in de buiging van de vorm een hart. Zo’n uitkomst had ik dan niet vastgelegd in een schets, al werkende kwamen ze uit de verborgenheid. Zachtjes of juist heel uitbundig vonden er steeds transformaties plaats in mijn werk. Herkenbare of meer associatieve beelden begonnen te veranderen onder mijn handen; het proces taste steeds verder nieuwe wegen en mogelijkheden af. Reflecterend op de uitkomsten probeerde ik de verlangens, die mijn drijfveren richting gaven, te herkennen om ze vervolgens te stileren en uit te vergroten. Dit betekende ruimte laten voor het onderbewuste, maar wel verbonden blijven met een concept: systematische aanpak en intuïtieve benadering moesten elkaar blijven afwisselen om verder te komen. Zo ontstonden werken vanuit persoonlijke inzichten, research, en groeiend vakmanschap. Het ging erom steeds die onderzoekende houding te bewaren, zelfs tot het punt van verwarring, waarbij ik dan opgescheept zat met ‘problematische’ uitkomsten. De interruptie was dan nodig. Dan werd mij gewezen op de uiterste consequenties van een keuze, om zo te bepalen waar ik ‘stond’. Het onderbewuste moest een onderdeel zijn, maar niet de kern van een werk; ik probeerde me ervan te bedienen, maar het ging er niet enkel over.

Na de academie begon ik zo kunst te maken waarin ik persoonlijke gebeurtenissen vertaalde naar beelden en installaties. De hoop, de behoefte en de begeerte die uit verlangen spreken, zag ik als belangrijkste bron van menselijk handelen. Verlangen vormt een drijfveer om te leven, om iets van het leven te maken en om verder te gaan. In het dagelijkse leven ligt het niet altijd direct aan de oppervlakte, het lijkt vaak een verborgen bestaan te leiden. In mijn werk begon ik zo te zoeken naar mogelijkheden om dit verlangen te tonen door het uit de verborgenheid te halen en door middel van uitvergroting en stilering herkenbaar te maken. Wat mij interesseerde aan dit onderwerp is dat het twee kanten heeft, wat het zo boeiend, inspirerend en stimulerend maakt. We kennen allemaal het verlangen naar zingeving en het ware geluk, een drijfveer die diep in de menselijke natuur zit. Tegelijk weten we ook dat verlangen gekoppeld is aan een gevoel van onvermogen, want reëel gezien lijkt het ‘ware geluk’ vaak niet makkelijk gevonden of bereikt te kunnen worden. Ik onderzocht in mijn werk hoe ik die twee kanten van verlangen bij elkaar kon brengen en het daarmee gepaard gaande gevoel van waarachtig geluk, of juist de melancholie van het falen, herkenbaar kon maken. Om dit thema hanteerbaar te maken, starte ik vanuit persoonlijke ervaringen die ik vertaalde in beelden en symbolen. Zachtjes of juist heel uitbundig vindt er dan een zekere transformatie plaats in een werk. Herkenbare of meer associatieve beelden veranderden dan; zodra ze aan het muiten slaan en een nieuwe gedaante aannemen, ontwaakt de droom, is het aftasten begonnen en de revolutie een feit. Dit proces tast steeds verder nieuwe wegen en mogelijkheden af. Hoop en onvermogen wisselen elkaar af, of gaan hand in hand, spelen een spel van touwtrekken met elkaar. Net als in het leven zelf.

Afbeelding: Jeroen Kool, Something lived, left and left something, 2007.