STIL MAAR, WACHT MAAR, ALLES WORDT NIEUW

Op de harde banken, omringt door het gekleurde glas en de rode bakstenen van de naoorlogse architectuur, konden we af en toe in vervoering raken. Dan voelden we het optimisme, misschien de veiligheid die het geloof teweeg kan brengen. ‘Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw’, werd er gezongen. Onder de aanmoedigende tonen van het orgel boven me, voelde ik me dan gerustgesteld: even was er niets dat me bedreigde, even was ik opgenomen in iets dat groter was dan mezelf. Tijdens die ochtenddiensten leek niemand genoegen te nemen met zichzelf. Saamhorigheid en omkijken naar elkaar waren in deze gemeenschap juist vanzelfsprekende waarden, veelal gevat in rituelen: bijzondere gebeurtenissen in het leven van de leden werden gedeeld, gelukwensen voor hen die dit ogenschijnlijk het meest nodig hadden, werden uitgesproken in overdenkingen, gebeden of met bezoek en bloemen verzekerd. Acties en initiatieven om het welzijn van de medemens te bevorderen volgden elkaar ook voortdurend op. Zondags na de dienst ontvingen de gemeenteleden, zo werden kennissen uit de kerk genoemd, elkaar ook regelmatig thuis; om elkaar beter te leren kennen, om de dienst te bespreken of om gewoon met koffie en taart verder te praten. Deze houding lijkt allerminst vanzelfsprekend. Harvey en Jameson schreven bijvoorbeeld al over het gebrek aan gemeenschapszin in de huidige tijd. Maar ook populaire denkers van nu reflecteren er hardlustig op los: "We leven in een tijd van sociale afzondering. In onze reusachtige steden leven we vaak in stamverband, gevangen in opleiding, sociale status en beroep gebaseerde getto’s, wat er toe kan leiden dat we de rest van de mensheid als een vijand gaan zien, in plaats van als een collectief waarvan we graag deel zouden uitmaken", schrijft Alain de Botton in zijn boek religie voor atheïsten (2016).

Saamhorigheid betekende tijdens die kerkdiensten ook letterlijk naar hetzelfde verhaal luisteren. Die verbinding werd weer beklonken met de liederen die systematisch werden ingezet. In de tekst van het lied ‘de Heer is mijn herder’, dat door mijn pleegmoeder voor in mijn psalmenboekje werd geschreven, herken ik nog altijd troost en hoop. Maar wanneer ik dan samen met mijn pleegbroer na zo’n ochtenddienst de weg naar huis weer afliep, psalmenboek onder de arm, kwam de reflectie: wonderen, buitengewone daden, zondvloed, brandend struikgewas, heilige Geest? We waren misschien te nuchter, dit was niet voor ons; hoe deden al die mensen dat? Zo kwam die zondagse kerkgang ook onder druk te staan. Dat het moment waarop we opeens huiswerk kregen voor de verplichte catechisatie ook nog eens samenviel met de ontdekking van een muzikale subcultuur, was ook niet bevorderend. Met het verkennen van die subcultuur, ontdekte we dat we zo ook een gemeenschap konden vormen, en dat we vandaar uit evengoed een vuist konden maken ten aanzien van maatschappelijke idealen, zonder dat daar per se religieuze ideeën voor aan ten grondslag hoefden te liggen.