'Voor de dag van aankomst reserveerde wij een hotelkamer, net als voor de datum van vertrek", begin ik mijn verhaal. Ineens was het mijn beurt om een duit in het zakje te doen; het gesprek voerde al even van vakantieherinneringen, langs bijzondere bestemmingen, naar niet te missen bezienswaardigheden. Het is de eerste week na de zomervakantie als we zo wat rommelig beginnen aan de filosofieles. Dankbaar grijp ik de gelegenheid aan, als ik de ogen op mij gericht zie. Met de nodige ervaring als filosofie docent op een middelbare school, weet ik inmiddels dat het juist de toevallige groepsgesprekken zijn die een klas kunnen inspireren. Met de neuzen mijn kant op, vervolg ik: "Onze activiteiten in de tussenliggende tijd legden wij niet vast, die zouden we ter plekke invullen". Ergens halverwege onze reis vertrekken we zo vanuit het zuiden in noordelijke richting, waar we een populaire bezienswaardigheid willen bezoeken. We reizen zo’n twaalf uur met de trein en logeren een nacht in een hotel, in de buurt van onze bestemming. In de ochtend lenen wij fietsen en begeven wij ons naar de attractie die we vooraf al hadden opgenomen in onze reisplannen. Bij aankomst blijken wij niet de enigen; meerdere bussen staan reeds geparkeerd. Wij worden na verloop van tijd, net als de massaal toegestroomde andere toeristen, door hekken en linten richting de kassa geleid. De entree gelden vallen veel hoger uit dan wij beraamd hadden en slaan naast een gat in ons budget gelijk ook een deuk in ons enthousiasme, we beginnen langzaamaan te twijfelen over deze onderneming. Na een tijdje stappen we dan toch op de boot die ons mee zal nemen op een toeristische route door de baai die onze bestemming is. Even later zitten we schouder aan schouder met de neuzen allemaal dezelfde kant op, als we luisteren naar de gids die ons continu met armgebaren vertelt waar te kijken en wat te zien. Na enige tijd blijkt de gids helemaal niet van plan te zijn om te stoppen met praten; de mist die tegelijk met ons vertrek opsteekt en de contouren van ons uitzicht vervaagt, moedigt hem alleen maar aan om nog meer tekst en uitleg te geven. Klem in de bankjes beginnen we ons nu ernstig zorgen te maken over deze trip. Na anderhalf uur, wat een eeuwigheid lijkt te duren, zijn we verlost en rechten wij onze pijnlijke ruggen als we weer op de kant staan.
Waar de portemonnee nu weinig overlaat, heeft de dag gelukkig nog voldoende uren in het verschiet. Wat te doen? De hotelfietsen kunnen wij nog tot het einde van de middag gebruiken. We besluiten, zonder navigatie, wat rond te fietsen in de omgeving om zo onze spieren weer wat beweging te gunnen. We kiezen een hobbelig zandpad dat er wat verloren bij ligt en buigen zo van de grote weg af. Bij elke nieuwe bocht lijken onze wielen verder weg te zakken in de zachte ondergrond. Na het nodige geploeter worden we uiteindelijk toch beloond: het weinig uitnodigende pad blijkt verderop ineens een prachtig weggetje te worden! De uitzichten worden al maar indrukwekkender naar mate wij nu meer afstand afleggen. We fietsen ineens langs prachtige dorpjes en vergapen ons aan de fantastische architectuur langs de route. Even later nuttigen we een cola op een geïmproviseerd terras, terwijl we naar het mooiste uitzicht van onze reis tot dan toe kijken. Na de nodige oriëntatie, een heftige regenbui en een laatste krachtsinspanning, bereiken wij aan het begin van de avond het hotel, waar we de fietsen weer inleveren’.
Later die avonds, als we opgefrist ons diner afwachten, reflecteren we op de dag. Mijn vriendin (inmiddels echtgenote) vraagt mij wat ik het leukste vond. "Dat is makkelijk", antwoord ik: "de fietstocht". Achteraf kunnen we zeggen dat de fietstocht één van de hoogtepunten van onze reis was. Veel foto’s die we die middag maakten, belandden in ons vakantiealbum, terwijl de boottocht na afloop verdronken lijkt in onze herinnering. Op dit moment van mijn verhaal, vraag ik de klas waarom zij denken dat wij de fietstocht zo waardeerden. Vingers schieten omhoog, verrassend veel leerlingen weten heel precies te antwoorden op mijn vraag. Een onopvallend meisje achterin heeft ineens een treffend antwoord: ‘u waardeerde de fietstocht vooral, omdat het een hoog gehalte aan zelfontdekzaamheid had’. Verrast door de vindingrijkheid van haar woorden veer ik op, ze had het haast niet beter kunnen zeggen. Dit was absoluut een belangrijke reden. Ik vertel de klas dat het verhaal hier nog niet afgelopen is, want later, als wij nog even doorpraten aan het tafeltje op de stoep voor het hotel, ontstaat er langzaam een nieuw gesprek. De boottocht en de fietstocht worden twee uitersten, die allebei symbool komen te staan voor richtinggevende mogelijkheden om na te streven. We zien in de fietstocht de meer creatieve weg; op pad gaan zonder precies te weten wat de bestemming zal zijn, we denken gelijk aan begrippen als nieuwsgierigheid, vertrouwen en een open houding als werkbare uitgangspunten. De boottocht is de route met meer geformuleerde doelen, waar overzichten, planningen en haalbaarheid bepalend zijn. Als we daar zo over zitten te brainstormen, rijst vanzelf de vraag hoe onze leerlingen -mijn vriendin werkt ook in het onderwijs- hun schooltijd ervaren. We besluiten het te vragen als de gelegenheid zich voordoet. Op dit moment in mijn verhaal, vraag ik het mijn leerlingen. Dit keer geen vingers, mijn vraag is nog niet gelanceerd of de percentages vliegen mij al om de oren: "School is voor negentig procent boottocht meneer!", "Nee echt honderd procent meneer", ‘"Soms een beetje fietsen meneer, maar echt zoveel meer boot!", klinkt het fanatiek. Snel wordt mij dus duidelijk dat er weinig twijfel bestaat in de klas als ik de dagelijkse praktijk uitdruk in de vorm van deze twee uitersten. Mede door het geluid van de bel, eindigt het gesprek hier vroegtijdig.
De volgende dag zie ik mezelf achtervolgd worden door een groepje leerlingen uit die bewuste klas. Of ze nog even wat mogen zeggen. De meest enthousiaste van het stel laat weten dat het toch wel erg kort door de bocht was om de dagelijkse praktijk zo makkelijk in tweeën te verdelen. Zo makkelijk gaat dat toch niet. Het leven is toch niet zo zwart/wit als ik deed voorkomen. Ik geef toe dat dat klop, maar leg ook uit dat het soms behulpzaam kan zijn om door middel van uitvergroting en stilering, te ontdekken waar je staat in het leven. We raken verder in gesprek en ik vervolg met het idee dat je in een ideale situatie op zijn minst in staat bent om te reflecteren op je denken en doen, zodat je kunt vaststellen of je ‘in de boot zit’, of juist ‘aan het fietsen bent’. In de wandelgang concluderen we zo dat het nog mooier wordt wanneer je in staat bent om op de fiets te springen als je vastloopt met de boot. Of juist omgekeerd, dat kan evengoed heilzaam zijn: door te lang doelloos rond te fietsen, kun je immers venijnig verdwalen. De aanpak van de wat meer georganiseerde ‘boottocht’ kan dan wellicht een uitkomst zijn.
In die tussenliggende week weten verschillende leerling uit het groepje mij in de wandelgangen vrolijk glimlachend met uiteenlopende roei en/ of fietsbewegingen te begroeten. De reacties vliegen mij ook in die eerst volgende les nog om de oren. Wat had dat verhaal van vorige week nu met de filosofieles te maken? Een leerling in de voorste banken vraagt zich dromerig af welk land eigenlijk onze bestemming was. Tegelijk laat zijn buurman weten dat hij ook avontuurlijke reizen wil maken, net als zijn broer die aan het backpacken is in Zuid Amerika. Achterin de klas vraagt een meisje zich af of het verhaal van onze reis überhaupt wel echt gebeurd is. "Het zal wel weer iets met creativiteit te maken hebben", vang ik links op. "Ik ben sowieso echt niet creatief hoor, reageert een ander. "Creativiteit is heel belangrijk", klinkt het verderop. "Je kunt leren om creatiever te worden en het is ook gewoon leuk", gaat het vervolgens verder. Ik voel dat we wat op het spoor zijn en geef nog wat extra ruimte voor het gesprek dat zo ontstaat.
Veel van de leerlingen die zich zo laten horen hebben natuurlijk gelijk als het gaat om creatief denken of doen. Creativiteit zegt iets over oorspronkelijkheid, originaliteit, esthetiek, etc. Maar als je deze (bij)betekenissen weghaalt, blijft er iets simpels over: creëren is toch vooral maken of iets tot stand brengen. Daarmee is een uitspraak als ‘ik ben niet creatief’ in feite onmogelijk geworden. Toch zit er verschil tussen het maken van een telefoonnotitie en het maken van een verrassende film, bijzondere sculptuur of een geheel nieuwe gedachte constructie. Maar maken blijft voor mij centraal staan. Maken, ook in de zin van denken. De mens is van nature een doener, hij is dus zonder meer creatief in deze opvatting, hij wil bezig zijn en iets tot stand brengen. Dat kan iets concreets zijn zoals een kunstwerk, maar ook ideeën kun je tot stand brengen. Dit wil niet zeggen dat wij allemaal altijd blakend van werklust bezig zijn om creatief te denken of te doen; er zijn genoeg factoren die dat weer tegengaan. Mensen zijn ook geneigd tot gemakzucht, en dat houdt dat creatieve vaak ook wel weer in evenwicht. Voor mijn leerlingen in de klas is er ook veel afleiding, bovendien zijn ze ook vaak zoekende. Dan is er een belangrijke terugkerende algemene neiging van mijn leerlingen: de drang naar bezit. Leerlingen vragen zich tijdens de lessen vaak af: levert het iets op? Heb ik er wat aan? Kan ik er wat mee?
Er zijn lessen waarin ik als docent opdrachten kan geven die al deze drie eigenschappen (bezig willen zijn, gemakzucht, bezitsdrang) in zich hebben. Ik zorg dat de leerlingen iets kunnen doen, fysiek iets kunnen maken (bezig zijn). Ik zorg voor een gemakkelijke, duidelijke, stapsgewijze opdracht (gemakzucht). Ik zorg voor geheide resultaten (bezitsdrang). Aan de ene kant zijn mijn leerlingen dan altijd wel bezig. De opdrachten hebben een duidelijk begin en einde, leerlingen weten wat ze moeten doen, er is altijd een resultaat. Niks aan de hand, kun je denken. Toch stellen deze lessen mij lang niet altijd tevreden. Want, dit zijn tegelijk ook altijd de lessen waarin leerlingen mij binnen de kortste keren aanschieten met de vraag: "Is het goed zo"’? Op mijn reactie: "Wat vind je zelf?", krijg ik dan steevast te horen: "Hoe moet ik dat weten", "Het is uw opdracht, u geeft de cijfers", "Is dit al een zes?" Ook verdwijnen de producten die voortkomen uit deze opdracht vaker in de prullenbak dan dat ze thuis op de schoorsteenmantel belanden. Een belangrijke conclusie is toch wel dat leerlingen zich deze opdrachten nauwelijks eigen maken. Er kunnen natuurlijk nuttige vaardigheden aangeleerd worden, maar de vraag is toch vooral of ze zelf niet wat meer hadden kunnen bedenken of doen. Is dit wel zo creatief? Bij het opvolgen van een instructie of het imiteren van de docent, kun je lekker bezig zijn. In die opvatting breng je iets tot stand. In deze vorm echter vaak wel van een laag creatief niveau. Want waar is de verrassing? Hoe kan het onbekende hier bekend worden? Hoe kun je trots worden op een resultaat dat je van tevoren nooit voor mogelijk had gehouden? Hoe kun je in aanraking komen met nieuwe mogelijkheden? Waar is die ruimte voor ‘zelfontdekzaamheid’? Kortom, waar blijft het niet mijn opdracht, maar wordt het hun eigen opdracht?